De glastuinbouw in Nederland, inclusief aanverwante bedrijven, heeft een toegevoegde waarde van bijna €10 miljard. De sector levert gezonde voedingsproducten, bloemen en planten. Net als andere sectoren is de glastuinbouw volop in transitie. Denk aan weerbare planten met minder chemische gewasbescherming, de transitie van medewerkers naar geautomatiseerde processen en de energietransitie om fossiele energie te vervangen. De sector staat voor interessante uitdagingen. Arne Bac van de Rabobank zoomt in op de energietransitie.
Onderweg naar klimaatneutrale glastuinbouw
In 2015 werd het Klimaatakkoord van Parijs ondertekend. Landen spraken af de opwarming van de aarde in 2050 te beperken tot maximaal 2°C, met een streven naar 1,5°C. Naast landen hebben ook andere partijen zich gecommitteerd, zoals financiële instellingen, waaronder Rabobank.
Als gevolg hiervan maakte de glastuinbouwsector in 2019 afspraken met de Nederlandse overheid. De ambitie is om al in 2040 klimaatneutraal én economisch rendabel te zijn, tien jaar eerder dan de doelen van Parijs. Deze ambitie werd in 2022 herbevestigd met het Convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022-2030.
Een belangrijk tussendoel is 2030, waarbij de sector maximaal 4,3 megaton CO₂ mag uitstoten. Dat is een reductie van 55% ten opzichte van 1990. Het convenant bevat afspraken over verwachtingen en maatregelen tussen de partijen, waaronder heffingen, belastingen en subsidies. Dit combineert stimulansen voor energiebesparing en duurzame energie met hogere belasting voor fossiele brandstoffen. Als motiveren onvoldoende blijkt, zorgen prijsmaatregelen voor verdere reductie.
Dreiging van hogere energiekosten in het energieconvenant
Het energieconvenant bevat maatregelen die zonder aanpassingen in bedrijfsvoering leiden tot hogere lasten. Eind 2023 zijn deze vastgelegd in de Wet fiscale maatregelen glastuinbouw, aangenomen door de Eerste en Tweede Kamer. Vanaf 2025 worden de energiebelastingvoordelen van de sector in tien jaar afgebouwd, waardoor glastuinbouwbedrijven vanaf 2035 dezelfde energiebelasting betalen als andere bedrijven.
Daarnaast wordt vanaf 2025 een CO₂-heffing ingevoerd. Tot 2035 neemt deze belasting per kilogram CO₂ jaarlijks toe. Dit maakt fossiele energiegebruik fors duurder. Berekeningen van tuinders laten zien dat tussen 2025 en 2030 de gemiddelde energiekosten per hectare glastuinbouw jaarlijks met € 20.000 stijgen bij een ongewijzigde situatie. In 2030 kan dit oplopen tot € 100.000 extra kosten per hectare vergeleken met nu, los van schommelingen in fossiele brandstofprijzen. Zonder deze energiebesparende maatregelen komen veel bedrijven onder druk te staan. Er is dus actie nodig.
Stimulans voor verduurzaming in het energieconvenant
Om bedrijven te helpen de prijsstijgingen van fossiele brandstoffen te overleven, bevat het energieconvenant maatregelen die verduurzaming stimuleren. Voorbeelden zijn subsidies zoals de Energie-efficiëntie Glastuinbouw (EG), de regeling Warmte-infrastructuur Glastuinbouw (SWiG) voor warmtenetten, en de regeling Marktintroductie Energie-Innovatie (MEI). Daarnaast zijn er fiscale voordelen zoals de Energie-Investeringsaftrek (EIA).
Ook de Subsidie Duurzame Energie (SDE) blijft beschikbaar in diverse vormen. Belangrijk is dat deze subsidies deels gefinancierd worden uit eerder genoemde heffingen. Hierdoor vloeit een deel van de betaalde heffingen terug naar de sector, wat bedrijven de kans biedt te investeren in energiebesparing en verduurzaming om toekomstbestendig te blijven.
Haalbaarheid tussendoel 2030: waar staan we eind 2024?
Analyses van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), Wageningen Economic Research (WEcR) en bureau Berenschot tonen dat de energietransitie in de glastuinbouw achterloopt. De haalbaarheid van het tussendoel voor 2030 wordt verschillend beoordeeld.
PBL: lage kans op halen doel
Het PBL schat dat de sector het doel van 4,3 Mton O2 in 2030 haalt slechts op 10% (KEV 2024). Dit komt vooral door de nog rendabele Warmte Kracht Koppeling (WKK), waardoor bedrijven verduurzaming uitstellen. Hoewel veel tuinders tussen 2022-2024 investeerden in energiebesparing, zoals energieschermen, ontvochtiging en zonnepanelen, blijft een significante emissiereductie onwaarschijnlijk.
Energiemotor WEcR: stagnatie en emissiereductie
Volgens de Energiemonitor 2023 (november 2024) steeg het gebruik van fossiele brandstoffen in 2023 licht door lagere gasprijzen. Hierdoor vervroegt de plantdatum, en nam de CO₂-uitstoot toe met 0,2 Mton naar 5,1 Mton. Ondanks energiebesparende maatregelen en een stijging van duurzame energie (in absolute zin naar 13 PJ), daalde het aandeel duurzame energie relatief van 15% naar 14%.
Berenschot: mogelijkheden en randvoorwaarden
Berenschot is optimistischer. Volgens hun analyse kan de sector het doel behalen, mits randvoorwaarden zoals toegang tot het elektriciteitsnet en alternatieve warmtebronnen (geothermie, restwarmte, aquathermie) worden verbeterd. Bij stagnatie adviseert Berenschot extra maatregelen, zoals een verhoging van de CO₂-heffing.
De rapporten wijzen op een vertragend tempo in de energietransitie. Na de scherpe emissiedaling in 2022, veroorzaakt door hoge gasprijzen, is de reductie in 2023 en 2024 teruggelopen. Het halen van het tussendoel voor 2030 blijft een uitdaging.
Zijn extra maatregelen nodig?
Zowel PBL als Berenschot benadrukken dat inspanningen niet mogen verslappen. Berenschot adviseert evaluatie elke twee jaar, maar een jaarlijkse evaluatie lijkt beter passend. Vanaf 2025 zullen de extra energiebelasting en CO₂-heffingen fossiel energieverbruik geleidelijk ontmoedigen. De effectiviteit van deze prikkels hangt sterk af van de basisprijzen voor gas en elektriciteit.
Tot 2027 lijken de energiemarkten stabiel voor toekomstige prijscontracten. Veel tuinders hebben hun gasverbruik en elektriciteitsteruglevering al enkele jaren vooruit vastgelegd, waardoor snelle veranderingen onwaarschijnlijk zijn. Geopolitieke ontwikkelingen, zoals de oorlog in Oekraïne, kunnen echter grote invloed hebben. De sparkspread blijft tot 2027 voldoende aantrekkelijk, waardoor bedrijven hun WKK blijven gebruiken. Toch neemt het aantal uren met lage elektriciteitsprijzen door zonne- en windenergie langzaam toe. De WKK zal daardoor minder ingezet worden en met name op de momenten dat netbalancering van het Nederlandse elektranet nodig is. Daar speelt de WKK komende jaren nog een belangrijke rol.
Hierdoor zullen de heffingen waarschijnlijk pas vanaf 2027 merkbaar effect hebben op de businesscase van tuinbouwbedrijven. Dit remt de voortgang van de energietransitie, terwijl duurzame alternatieven zoals aard- en restwarmte tot dat moment nog steeds duurder zijn per m2 dan WKK in combinatie met elektriciteitsverkoop. De haalbaarheid van het tussendoel voor 2030 staat daarom onder druk. Een nauwe samenwerking tussen sector en overheid is cruciaal om op koers te blijven en grote teleurstellingen of ingrijpende maatregelen later te voorkomen.
De rol van de duurzaamheidsrapportage (CSRD)
De Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) verplicht grote Europese bedrijven om hun duurzaamheidsperformance te rapporteren. Hoewel dit nu vooral voor grote bedrijven geldt, heeft de richtlijn al impact op de glastuinbouw. De bedrijven brengen hun duurzaamheid in kaart, inclusief de prestaties van hun ketenpartners. Hierdoor krijgen ook glastuinders van twee hectare of meer vragen over energieverbruik (CO₂-uitstoot), gewasbescherming, arbeidsinzet en huisvesting. Niet transparant zijn kan ketenpartners zoals supermarkten, telersverenigingen, leveranciers en banken in een lastige positie brengen tegenover maatschappelijke verwachtingen. De eerste CSRD-rapportages, die komend jaar worden opgesteld, dienen als nul-meting voor bedrijven en hun ketens. Hieruit worden de belangrijkste duurzaamheidsuitdagingen duidelijk. Voor de glastuinbouw is CO₂-uitstoot uit fossiele energie de grootste uitdaging.
De CSRD-rapportage creëert niet alleen bewustwording, maar stimuleert ook verbeteringen. Toekomstige leverancierskeuzes kunnen mede afhangen van de duurzaamheidsinspanningen van een bedrijf. Gebrek aan inzicht of een plan om de CO₂-footprint te verminderen kan een obstakel worden voor de bedrijfsvoering van tuinders. Zo draagt CSRD indirect bij aan de energietransitie in de glastuinbouw.
De rol van footprintberekeningen
Een footprint geeft inzicht in de milieubelasting van een bedrijf op zestien impactcategorieën, gemeten via de gestandaardiseerde Levenscyclusanalyse (LCA). Voor de glastuinbouw ligt de grootste impact bij de uitstoot door fossiele energie. Door de invoering van CSRD heeft het in kaart brengen van de CO₂-footprint een extra impuls gekregen, wat bedrijven onderling vergelijkbaar maakt. Denk aan afdrukken per m2, per kilogram product, per steel, per plant of per euro toegevoegde waarde. Dit inzicht zal zorgen voor meer druk om de footprint sneller te verkleinen, vooral als markten normstellingen gaan hanteren. Het kan ook leiden tot veranderingen in assortiment of rassenkeuzes, afhankelijk van de uitkomst van de berekening.
Telersverenigingen in de glasgroente hebben afgesproken dat hun leden een footprintberekening laten uitrekenen. Bij vruchtgroenten wordt dit nu landelijk uitgerold via de Federatie Vruchtgroente Organisatie (FVO). De sierteelt heeft op dit gebied nog stappen te zetten, deels omdat de vraag vanuit de keten daar minder speelt. Toch wordt verwacht dat door de CSRD-richtlijn ook grote supermarktorganisaties eisen gaan stellen binnen de sierteeltketen.
Conclusie: vrije keuze of harde noodzaak?
De hoge energieprijzen in 2022 hebben de energietransitie in de glastuinbouw versneld. Deze impuls is in 2023 echter weer tot stilstand gekomen, waardoor het tussendoel voor 2030 uitdagender is geworden.
De verhoogde energiebelasting en CO₂-heffingen zullen verduurzaming opnieuw stimuleren. Ook de markt speelt hierin een rol: de CSRD-wetgeving en inzicht in de CO₂-footprint zullen afnemers ertoe aanzetten om eisen te stellen aan glastuinbouwleveranciers. Door de transparantie in Europese ketens en de grote impact van scope 3-emissies op supermarktproducten, zullen afnemers steeds kritischer worden over hun ketensamenwerkingen en leverancierskeuzes.
Of het tussendoel van 2030 haalbaar is, is onzeker. Mogelijkheden zijn er, maar jaarlijkse monitoring en bijsturing zijn cruciaal om op koers te blijven. Daarmee stel ik vast dat de gestelde ambities voor 2030 en 2040 van een vrijwillig naar een steeds meer afgedwongen karakter zullen verschuiven. Is dat verkeerd? Ik ben van mening van niet, mist er handelingsperspectief is om de benodigde stappen te zetten. Daar mag wat mij betreft nog meer nadruk op komen te liggen bij de voorgestelde tussentijdse voortgangsbepaling. De heffingen fungeren als stok om prikkelend te stimuleren; de wortel van het belonen van verduurzamingsinspanningen kan bijdragen aan het gezamenlijk realiseren van deze verandering.
Bron: Rabobank