Het PPS-project "Weerbaar teeltsysteem 2024 – casus aardbei" van de WUR toont aan dat, middels innovaties in het teeltsysteem, een verminderde afhankelijkheid van chemische middelen haalbaar is waarbij hygiënische opkweek, UVC-licht, en natuurlijke vijanden met inzet van bankerplanten een belangrijke rol spelen.
De uitgangspunten van het project waren onder meer; vegetatieve vermeerdering met aandacht voor twee parallelle teeltsystemen a) vermeerdering-opkweek-productie onder glas en b) vermeerdering onder glas, opkweek op trayveld, productie op stellingen waarbij naast teelt op traditioneel substraat (veen en kokos) ook werd geteeld op steenwol.
De belangrijkste resultaten die bijdragen aan de verduurzaming van de aardbeienteelt zijn hieronder per teeltsysteem kort samengevat.
Kas
Teelt/Productie
Aardbeien werden gekweekt op kokos-veen en Ecose steenwol. Beide substraten zijn geschikt voor de teelt, maar verschillen in watergiftbehoeften en bemesting. Ecose steenwol vereist een hogere EC en regelmatige pH-checks. Het bleek ook te leiden tot een generatiever gewas dan op kokos, wat invloed heeft op de productiecyclus. Desalniettemin leidt gebruik van Ecose steenwol als substraat tot vergelijkbare opbrengsten en kwaliteit als het traditionele kokos-veen substraat. Dit biedt perspectieven voor een veenvrije teelt wat met name relevant is voor telers die willen overschakelen naar duurzamere substraten zonder dat dit ten koste gaat van de productie.
Meeldauwbestrijding met UV-C
Hygiëne en juiste raskeuze bleken cruciale schakels in het systeem. Ziektevrije opkweek vanuit weefselkweek draagt bij aan een gezondere start, en UV-C-straling bleek effectief in de productiefase tegen meeldauw. Echter, de opkweek van de meeste rassen vereiste nog gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Alleen het ras Favori bleef meeldauwvrij in de opkweekfase. Dit benadrukt het belang van raskeuze. Vroege inzet van UV-C in de opkweek biedt echter een niet-chemische oplossing voor meeldauwpreventie gedurende de gehele teelt.
Plantweerbaarheid
Diverse middelen werden getest om de plantweerbaarheid tegen plagen als trips en bladluis te verhogen. Vacciplant, siliciumzuuremulsie en chitosan (oorsprong schimmels) bleken de weerstand tegen trips te verhogen in de opkweek, terwijl alleen siliciumzuuremulsie effect had tijdens de productie. Tot slot bleek methyljasmonaat, een plantenhormoon, de plantweerbaarheid tegen trips te verhogen. Voor bladluizen was geen significant positief effect te vinden met de middelen. Inzet van biologische bestrijders blijft essentieel voor de preventieve controle.
Biologische bestrijding
Bladluizen werden bestreden met behulp van bankerplanten, waarbij galmuggen werden gekweekt op Artemisia-planten die waren besmet met een specifieke bladluissoort. Dit bevorderde de aanwezigheid van natuurlijke vijanden in de kas. Tevens werd aangetoond dat elektrofysiologie kan worden ingezet voor vroege detectie van bladluisaanwezigheid, wat een snelle reactie mogelijk maakt en de kans op plaaguitbreiding verkleint. De bestrijding van trips werd succesvol aangepakt door de inzet van de roofmijt Amblyseius limonicus en roofwants Orius laevigatus. Deze laatste werd in combinatie met de bankerplant Allysum geïntroduceerd, wat een gunstige omgeving voor natuurlijke vijanden creëerde.
Trayveld en stellingen
Innovatief teeltsysteem
Door het trayveld te verhogen, nam de aantasting door Phytophthora cactorum aanzienlijk af. Deze verhoging bleek even effectief, zo niet effectiever, dan het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Dit benadrukt de rol van fysieke maatregelen om ziektedruk te verminderen en biedt een duurzamer alternatief voor chemische bestrijding.
Meeldauwbestrijding
Op stellingen werden 'groene' middelen, zoals elicitors en zouten zonder MRL (Maximale Residu Limiet), succesvol ingezet om meeldauw op bladeren te onderdrukken. Echter, deze aanpak bleek niet voldoende om meeldauw op vruchten te bestrijden. Dit geeft aan dat er nog verdere ontwikkeling nodig is in de bestrijding van vruchtmeeldauw om volledig chemievrij te kunnen telen.
Bron: WUR