Het Centrum voor Genetische Bronnen (CGN) beheert de Nederlandse genenbank voor plantaardige genetische bronnen, met ruim 23.000 rassen en wilde populaties. Hoe komen deze zaden in de collectie en wat gebeurt er voordat zaden gebruikt kunnen worden? Rob van Treuren en Chris Kik vertellen het in een video.
De collectie plantaardige genetische bronnen van het CGN bestaat uit zaden van 31 gewassen uit meer dan honderd landen. Het gaat om commerciƫle rassen, landrassen en de wilde verwanten van deze gewassen.
De ene accessie is de andere niet
Per gewas worden veel verschillende monsters (accessies) in de genenbank bewaard. Dat kunnen bijvoorbeeld gecultiveerde rassen van dezelfde soort zijn, maar ook verzamelde populaties uit het wild. Zo bevat de collectie een grote variatie aan genen die maakt dat de planten een bepaald uiterlijk hebben qua bloemkleur, bladvorm of beharing. Maar deze genen kunnen er ook voor zorgen dat een plant bijvoorbeeld beter aangepast is aan droge groeiomstandigheden, of weerbaarheid tegen ziektes heeft. Alle accessies samen geven zo een grote rijkdom aan genetische variatie.
Van verzameling tot opslag
Voordat de zaden van een plant gebruikt kunnen worden door onderzoekers en veredelaars, moet er veel gebeuren. Het materiaal wordt verzameld (vaak in het buitenland) en geschoond zodat alleen de zaden over blijven. De zaden worden vermeerderd, gedroogd en getest op kiemkracht. Als de kiemkracht goed is, worden de zaden in luchtdichte zakjes opgeslagen in grote vriezers waar ze lang levensvatbaar blijven.
Zo veel mogelijk informatie over het zaadmateriaal, zoals de soort en herkomst, wordt in een database ingevoerd. Met deze informatie kunnen gebruikers van het materiaal gericht zoeken naar materiaal en het online aanvragen.
Gebruik van genetische variatie
De genetische variatie wordt niet alleen bewaard, maar ook gebruikt voor onderzoek naar eigenschappen en het ontwikkelen van nieuwe rassen. Hoe groter de genetische variatie in de genenbank, en hoe meer informatie over de accessies beschikbaar is, des te makkelijker het is voor veredelaars en onderzoekers om accessies te selecteren die geschikt zijn voor hun doel. Zo kunnen zij bijvoorbeeld efficiƫnter nieuwe groenterassen ontwikkelen die beter bestand zijn tegen droogte, of onderzoek doen naar genen die zorgen voor resistentie tegen ziektes en plagen. Op deze manier draagt de genetische variatie in de genenbank bij aan voedselzekerheid in de toekomst.
Bron: WUR